Een recente studie van het Duitse Instituut voor Voeding (DIfE), geleid door Prof. Olga Ramich, wijst uit dat het tijdstip van voedselinname tijdens de dag een aanzienlijke invloed heeft op de glucosestofwisseling en insulinegevoeligheid. Mensen die hun hoofdmaaltijden later op de dag eten – in relatie tot hun biologische klok – hebben slechtere insulinegevoeligheid, een hogere BMI en een grotere buikomvang. Dit wijst op een verhoogd risico op het ontwikkelen van type 2 diabetes en obesitas. De studie werd gepubliceerd in het tijdschrift eBioMedicine.
De rol van het circadiane ritme
Ons metabolisme wordt gereguleerd door het circadiane systeem: een 24-uurs biologische klok die via een centrale klok in de hersenen en perifere klokken in organen zoals de lever en alvleesklier onze fysiologie aanstuurt. De meeste metabole processen zijn actiever in de ochtend dan in de avond. Wanneer we eten op tijdstippen die niet synchroon lopen met deze interne klok – bijvoorbeeld laat in de avond of ’s nachts bij ploegendienst – kan dit leiden tot ontregeling van het metabolisme.
Onderzoek bij tweelingen
Om beter te begrijpen hoe genetische en omgevingsfactoren invloed hebben op eetgedrag en stofwisseling, gebruikten de onderzoekers gegevens uit de NUtriGenomics Analysis in Twins (NUGAT)-studie. Hierin werden 46 identieke en twee-eiige tweelingparen zonder diabetes onderzocht. De deelnemers hielden vijf dagen lang nauwkeurige voedingsdagboeken bij, en ondergingen diverse medische en metabolische testen, waaronder een glucosetolerantietest. Ook werd hun chronotype bepaald – of ze van nature eerder ochtend- of avondmensen zijn.
Belang van het ‘circadiaans calorisch midden’ (CCM)
Een belangrijk meetpunt in het onderzoek was het circadiaans calorisch midden (CCM): het moment op de dag waarop iemand 50% van zijn of haar dagelijkse calorieën heeft geconsumeerd. Personen met een vroege CCM (meer calorieën vroeg op de dag) hadden duidelijk betere insulinegevoeligheid dan mensen met een late CCM. Die laat-etende groep vertoonde bovendien tekenen van metabole verstoringen zoals een hoger BMI en grotere buikomvang.
Genetische invloed op eetmomenten
Door het eetgedrag van identieke (100% genetisch identiek) en twee-eiige (ongeveer 50% genetisch identiek) tweelingen te vergelijken, kon het onderzoeksteam vaststellen in hoeverre genetica een rol speelt in het tijdstip van voedselinname. De resultaten lieten zien dat genetische factoren tot wel 60% van de variatie in eetpatronen kunnen verklaren. Dit betekent dat de neiging om bijvoorbeeld laat op de dag te eten, deels erfelijk bepaald is, wat kan verklaren waarom sommige mensen moeite hebben met het aanpassen van hun eetgewoonten.
Conclusie en implicaties
De studie onderstreept het belang van wanneer we eten – niet alleen wat of hoeveel. Vroeg op de dag eten blijkt gunstiger voor de stofwisseling en kan bijdragen aan het voorkomen van diabetes en obesitas. Tegelijkertijd laat het onderzoek zien dat het aanpassen van eetgewoonten niet voor iedereen even gemakkelijk is, omdat genetica een rol speelt in ons eetpatroon.
Daarom pleit Prof. Ramich voor nieuwe benaderingen binnen gepersonaliseerde voeding, waarbij rekening wordt gehouden met iemands biologische klok en genetische achtergrond. Verdere klinische studies zijn nodig om te testen hoe effectief tijdsgebonden voedingsinterventies kunnen zijn in de preventie van stofwisselingsziekten.